Fred van Hove
Sint-Andries
Toegegeven: het nieuwe kwartet met Fred Van Hove dat in het tweede deel van de concertavond te horen was, vertrok met gemakkelijkere papieren dan de jongens van Sheldon Siegel. Met twee polyfone instrumenten – met naast Van Hove’s piano ook Els Vandeweyer op vibrafoon – en twee drummers als Martin Blume en Paul Lovens die elkaar blindelings aanvoelen, was de spreekwoordelijke zetel waarin de muzikanten konden musiceren snel een feit. Al mag die zetel in dit geval niet gezien worden als gemakzuchtigheid, maar als de vanzelfsprekendheid waarmee het kwartet speelde.
De vlotheid waarmee de vier elkaar zochten, vonden en samen het materiaal ontwikkelden was bij momenten verbluffend. Vooral Lovens en Blume mogen wat dit betreft bezoek verwachten van de improvisatiepolitie. De manier waarop ze samen kozen voor cimbalen, droge vellen of houten percussie deed vermoedens ontstaan van “musiceren met voorkennis”. Els Vandeweyer moest zich, als jonkie van de vier, staande houden tussen drie heren die individueel improvgeschiedenis geschreven hebben en dat, gelet op wat ze vandaag lieten horen, nog steeds doen. Ze paste zich mooi aan, aan de uiteenlopende sferen en texturen, door een rijk arsenaal aan klanken boven te halen: van het spelen met diverse stokken, breinaalden of (de ondertussen al even klassieke) strijkstok, tot kleine blikjes en grote blikken dozen die ze op de staven plaatste of kleine cimbaaltjes waarmee ze erop kraste.
Dat Fred Van Hove een piano op duizend-en-één manieren kan laten klinken zonder gebruik te maken van hulpmiddelen, is ondertussen geen geheim meer. Ook in Sint-Andries liet hij zich opmerken als de man die overal in mee kan. Zijn perfect gemikte samenklanken fonkelden eerder dan dat ze dissonant waren. Hij gleed en sprong over het klavier zonder ook maar ergens virtuoos “uit te halen”, wrong dwarse melodieën in alle richtingen en liet weer dat subtiele spel horen dat aangeeft dat toonvorming, zelfs op een aardig mechanisch instrument als de piano, een heel persoonlijke kwestie is.
Het resultaat van de combinatie van deze vier was een kwartet dat naar verschillende richtingen kon rekken zonder dat de verschillende leden elkaar uit het oog verloren. Meer zelfs: de manier waarop ze het muzikale materiaal samen lieten evolueren was bij momenten van een ongekende schoonheid. Een eerste hoogtepunt was de finale van het eerste stuk, ingezet door Van Hove die, na een verleidelijk sensuele passage, in het midden- en het lage register cirkeltjes begon te draaien. Hiermee nodigde hij de anderen vriendelijk, maar overduidelijk uit om de vrijgekomen ruimte energiek in te vullen. Vooral Vandeweyer leefde zich uit en smeet als een bezetene een hoop kleine cimbaaltjes op de vibrafoon, met een betoverend klankresultaat tot gevolg.
Een climax? Zeker, hoewel voor Van Hove slechts een voorlopige, want met enkele strak afgemeten glissandi, maakte hij zijn collega’s duidelijk dat ze gerust nog een tandje mochten bijsteken. Opvallend genoeg was het net Van Hove zelf die zich plots uit het geweld terugtrok, waardoor het klankbeeld lichter werd, zonder dat de intensiteit teruggeschroefd werd en het stuk even fragiel als spannend neergelegd kon worden.
Het tweede stuk baadde grotendeels in een heerlijk geheimzinnige sfeer, onderbroken door een energierijke passage en een duet tussen de pianist en de vibrafoniste dat zo verleidelijk klonk dat mevrouw Van Hove en/of meneer Vandeweyer beter hun ogen open houden. Net als het eerste deel doofde ook dit stuk fraai en voorzichtig uit, waarbij Paul Lovens net dat ene cimbaalschraapje te ver ging, wat hem gespeeld verwijtende blikken van zijn collega’s opleverde.
“Ok, jij je zin”, moet Van Hove gedacht hebben, want de derde improvisatie mochten Lovens, samen met Blume, inzetten. Ze kozen voor vellen en houten percussie, waarmee ze een vaag marcherende ritmiek ontwikkelden. Die werd door Vandeweyers cartooneske geluiden al snel in een heel andere context geplaatst, waarmee het spel weer op de wagen zat en alle wegen opnieuw breed open lagen. Toch was het Van Hove die in dit deel – of was het het vorige? Probeer in een dergelijke muzikale overload maar eens alles op een rijtje te houden – voor een van knapste momenten van de avond tekende. Vanuit één enkele, snel herhaalde noot bouwde hij een harmonische omgeving op die eerst hol en archaïsch aandeed om geleidelijk over te gaan naar gevulde clusters, waarmee hij op zijn eentje en zonder drastisch uit te halen de muziek heel anders liet kleuren.
Voor het laatste deel van het ongeveer een uur durende optreden, wandelde Van Hove gemoedelijk naar de achterkant van het podium, om de enige voorspelbare zet van het hele concert te doen: het omgorden van zijn accordeon. Heel alleen liet hij het slotdeel beginnen met verstilde accordeonklanken, die ver weg bleven van de clusters die hij doorgaans graag uit het instrument haalt. Het was de inzet voor een laatste ronde improvisatiemagie die alleen geleverd kan worden door de groten der aarde.
Dat Antwerpen met Fred Van Hove een van de allergrootsten der aarde in huis heeft, werd in Sint-Andries nog maar eens bewezen. Als hij op Jazz Middelheim deze zomer net hetzelfde doet, komt er op Klara misschien wel eens iemand op het idee om deze man een eigen muziekprogramma te geven. Of gelijk een eigen tv-kanaal, nu ze daar aan de Reyerslaan toch aan een derde net denken.